Accommodatie - Een plek om te verblijven, zoals een huis of hotel.
Authentiek - Echt, origineel, niet nagemaakt.
Implementeren - Invoeren en toepassen.
Malafide - Niet betrouwbaar, met slechte bedoelingen.
Omstandig - Uitgebreid en gedetailleerd.
Precair - Risicovol, onzeker of gevaarlijk.
Represaille - Wraakmaatregel.
Adequaat - Passend, geschikt of precies goed.
Courant - Veelvoorkomend of gangbaar.
Generisch - Algemeen, niet merkgebonden.
Instantie - Een organisatie of afdeling met een specifieke taak.
Module - Een onderdeel van een groter geheel, bijvoorbeeld in een programma.
Prognose - Een voorspelling over hoe iets zal verlopen.
Saneren - Iets verbeteren door het op te schonen of aan te passen.
Altruïsme - Het belang van anderen vooropstellen, onzelfzuchtigheid.
Consequent - Steeds op dezelfde manier handelen.
Discrepantie - Een verschil of tegenstrijdigheid.
Faciliteren - Iets makkelijker maken of ondersteunen.
Intimideren - Bang maken om iets te bereiken.
Penibel - Moeilijk of gevaarlijk.
Redundant - Overbodig, meer dan nodig.
Suprematie - Overheersing of de hoogste macht.
Anticiperen - Vooruitdenken en voorbereid zijn.
Constructief - Opbouwend en nuttig.
Dogma - Een vaststaand idee dat niet ter discussie staat.
Facultatief - Optioneel, niet verplicht.
Hypothese - Een idee of aanname die nog bewezen moet worden.
Loyaal - Trouw, betrouwbaar en ondersteunend.
Pragmatisch - Gericht op praktische oplossingen.
Relativeren - Iets minder belangrijk laten lijken door het in context te plaatsen.
Triviaal - Onbelangrijk of alledaags.
Abominabel - Heel slecht of verschrikkelijk.
Accumuleren - Ophopen of verzamelen.
Ambivalent - Tegenstrijdige gevoelens hebben.
Arbitrair - Willekeurig, zonder duidelijke reden.
Cohesie - Samenhang of verbinding.
Consensus - Algemene overeenstemming.
Conventioneel - Traditioneel of volgens vaste gewoonten.
Correlatie - Een verband tussen twee dingen.
Demagoog - Iemand die met misleidende uitspraken mensen probeert te winnen.
Desastreus - Rampzalig of heel slecht.
Finaliseren - Afronden of voltooien.
Gerenommeerd - Zeer bekend en gerespecteerd.
Indoctrinatie - Het eenzijdig beïnvloeden van mensen, vaak met propaganda.
Innovatief - Vernieuwend, met nieuwe ideeën of technieken.
Integraal - Allesomvattend of volledig.
Integriteit (Integer) - Eerlijkheid en betrouwbaarheid.
Legitimeren - Rechtvaardigen of wettig maken.