KR

Moeilijke woorden NL

Woordenlijst en definities:

  1. Accommodatie - Een plek om te verblijven, zoals een huis of hotel.

  2. Authentiek - Echt, origineel, niet nagemaakt.

  3. Implementeren - Invoeren en toepassen.

  4. Malafide - Niet betrouwbaar, met slechte bedoelingen.

  5. Omstandig - Uitgebreid en gedetailleerd.

  6. Precair - Risicovol, onzeker of gevaarlijk.

  7. Represaille - Wraakmaatregel.

  8. Adequaat - Passend, geschikt of precies goed.

  9. Courant - Veelvoorkomend of gangbaar.

  10. Generisch - Algemeen, niet merkgebonden.

  11. Instantie - Een organisatie of afdeling met een specifieke taak.

  12. Module - Een onderdeel van een groter geheel, bijvoorbeeld in een programma.

  13. Prognose - Een voorspelling over hoe iets zal verlopen.

  14. Saneren - Iets verbeteren door het op te schonen of aan te passen.

  15. Altruïsme - Het belang van anderen vooropstellen, onzelfzuchtigheid.

  16. Consequent - Steeds op dezelfde manier handelen.

  17. Discrepantie - Een verschil of tegenstrijdigheid.

  18. Faciliteren - Iets makkelijker maken of ondersteunen.

  19. Intimideren - Bang maken om iets te bereiken.

  20. Penibel - Moeilijk of gevaarlijk.

  21. Redundant - Overbodig, meer dan nodig.

  22. Suprematie - Overheersing of de hoogste macht.

  23. Anticiperen - Vooruitdenken en voorbereid zijn.

  24. Constructief - Opbouwend en nuttig.

  25. Dogma - Een vaststaand idee dat niet ter discussie staat.

  26. Facultatief - Optioneel, niet verplicht.

  27. Hypothese - Een idee of aanname die nog bewezen moet worden.

  28. Loyaal - Trouw, betrouwbaar en ondersteunend.

  29. Pragmatisch - Gericht op praktische oplossingen.

  30. Relativeren - Iets minder belangrijk laten lijken door het in context te plaatsen.

  31. Triviaal - Onbelangrijk of alledaags.

  32. Abominabel - Heel slecht of verschrikkelijk.

  33. Accumuleren - Ophopen of verzamelen.

  34. Ambivalent - Tegenstrijdige gevoelens hebben.

  35. Arbitrair - Willekeurig, zonder duidelijke reden.

  36. Cohesie - Samenhang of verbinding.

  37. Consensus - Algemene overeenstemming.

  38. Conventioneel - Traditioneel of volgens vaste gewoonten.

  39. Correlatie - Een verband tussen twee dingen.

  40. Demagoog - Iemand die met misleidende uitspraken mensen probeert te winnen.

  41. Desastreus - Rampzalig of heel slecht.

  42. Finaliseren - Afronden of voltooien.

  43. Gerenommeerd - Zeer bekend en gerespecteerd.

  44. Indoctrinatie - Het eenzijdig beïnvloeden van mensen, vaak met propaganda.

  45. Innovatief - Vernieuwend, met nieuwe ideeën of technieken.

  46. Integraal - Allesomvattend of volledig.

  47. Integriteit (Integer) - Eerlijkheid en betrouwbaarheid.

  48. Legitimeren - Rechtvaardigen of wettig maken.