1/118
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
sonreir
glimlachen
reir
lachen
tengo lio
verward zijn
escuchar
luisteren
esquiar
skien
venir
kijken
cantar
zingen
llorar
huilen
comprar
kopen
cenar
avondeten
nadar
zwemmen
subir
klimmen/oplopen
bajar
afdalen
desayunar
ontbijten
bailar
dansen
vender
verkopen
montar
rijden
cocinar
koken
chatear
chatten
tocar
spelen (instrument)
ir de compras
winkelen
ir de compra
boodschappen doen
tomar
nemen
tomar el sol
zonnebaden
hacer
doen/maken
llevar
dragen
caer
vallen
limpiar
schoonmaken
parecer
lijken
despertarse
wakker worden
conocer
weten
probar
passen (kleding)
intentar
proberen
aprender
leren
pasarse
geven
romper
breken
alquilar
huren
correr
rennen
pensar
denken
calentar
opwarmen
empezar/commenzar
beginnen
sentarse
zitten
cerrar
sluiten
entender
begrijpen
perder
verliezen
sentir
voelen
divertirse
leuk hebben
poder
kunnen
recordar
herinneren
volver
teruggaan
acostarse
gaan liggen
encontrar
vinden
contar
(ver)tellen
volar
vliegen
soñar
dromen
morder
bijten
oler
ruiken
morir
sterven
sanar
genezen
pedir
bestellen
despedir
ontslaan
competir
concurreren
vestirse
aankleden
repetir
herhalen
omedir
meten
freir
frituren
arcosar
verpesten
vomitar
kotsen
mirar
kijken
gritar
schreeuwen
responder/contestar
antwoorden
ajustar
aanpassen
trabajar
werken
conocer
ontmoeten
ganar
winnen
desear
willen (formeel)
sientar/quedar
zitten (kleding)
gustar
leuk vinden
pagar (en efectivo/ con trajeta)
betalen
llegar tarde
laat zijn
llegar
aankomen
secar
drogen
saltar
springen
esparar
wachten
maquillarse
opmaken
ofrecer
aanbieden
conducir
rijden (tja)
crecer
groeien
obedecer
gehoorzamen
oir
horen
traer
brengen (met jou)
llebar
bregen (van jou)
poner
neerzetten
ponerse
aandoen
salir
uitgaan
saber
weten
dar
geven
dar la luz
licht aandoen
dar a luz
bevallen (kind)
construir
bouwen