biologie thema 1 regeling

0.0(0)
studied byStudied by 1 person
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/143

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Biology

11th

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

144 Terms

1
New cards
merg
binnenste, witte gedeelte van de grote hersenen en kleine hersenen
2
New cards
zintuigcellen (receptoren)
cellen die prikkels opvangen uit het milieu en omzetten in impulsen
3
New cards
verlengde merg
onderste deel van de hersenstam
4
New cards
sensorisch neuron (gevoelszenuwcel)
neuron dat impulsen geleidt van zintuigcellen (receptoren) naar het centrale zenuwstelsel
5
New cards
schakelcel (schakelneuron)
neuron dat impulsen geleidt binnen het centrale zenuwstelsel
6
New cards
grijze stof
hierin bevinden zich de cellichamen van schakelneuronen
7
New cards
witte stof
hierin bevinden zich de uitlopers van schakelneuronen
8
New cards
kleine hersenen
coördineren alle bewegingen van je lichaam
9
New cards
zenuwcellen (neuronen)
cellen die impulsen geleiden en neurotransmitters afgeven
10
New cards
gliacellen
cellen in het zenuwweefsel die zich kunnen delen en onder andere zorgen voor de stevigheid van het zenuwweefsel, het aanmaken van myeline, het beschermen en voeden van neuronen en het handhaven van de homeostase van de weefselvloeistof die de neuronen omgeeft
11
New cards
dendriet
uitloper van een neuron die impulsen ontvangt en naar het cellichaam toe geleidt
12
New cards
grote hersenen
deel van het centrale zenuwstelsel waar impulsen van zintuigen aankomen en worden vertaald in bewuste waarnemingen en waar nieuwe impulsen ontstaan
13
New cards
hersenstam
gedeelte tussen de grote hersenen en het ruggenmerg dat impulsen van de grote en kleine hersenen naar het ruggenmerg geleidt en omgekeerd
14
New cards
bewegingscentrum
plaats in de grote hersenen waar impulsen ontstaan voor bewegingen die je bewust wilt maken
15
New cards
cell junction
verbinding tussen cellen in meercellige organismen
16
New cards
autonoom zenuwstelsel
deel van het zenuwstelsel dat vooral de werking van inwendige organen regelt
17
New cards
hersenschors
buitenste, grijze (sterk geplooide) gedeelte van de grote en de kleine hersenen
18
New cards
Gevoelszenuwcellen (sensorische neuron)
neuron dat impulsen geleidt van zintuigcellen (receptoren) naar het centrale zenuwstelsel
19
New cards
motorisch neuron (bewegingszenuwcel)
neuron dat impulsen geleidt van het centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren
20
New cards
Conductoren
neuronen die impulsen geleiden
21
New cards
effectoren
spieren die reageren op impulsen door samen te trekken of te ontspannen en klieren die reageren op impulsen door stoffen af te scheiden
22
New cards
hersencentrum
plaats waar in de grote hersenen impulsen aankomen en worden verwerkt en waar impulsen kunnen ontstaan
23
New cards
spinale ganglia (ruggenmergszenuwknopen)
verdikkingen in de gevoelszenuwen vlak bij het ruggenmerg die worden gevormd door een opeenhoping van cellichamen van sensorische neuronen
24
New cards
synaps
spleet tussen het uiteinde van een axon van een neuron en een doelwitcel waar een impuls van de ene cel naar de andere cel wordt doorgegeven
25
New cards
axon (neuriet)
uitloper van een neuron die impulsen van het cellichaam af geleidt
26
New cards
Schakelneuronen (schakelcellen)
Geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel.
27
New cards
Neuronen (zenuwcellen)
cellen die impulsen geleiden en neurotransmitters afgeven
28
New cards
zenuw
hierin liggen uitlopers van neuronen bij elkaar
29
New cards
perifeer zenuwstelsel
bestaat uit zenuwen die alle delen van het lichaam verbinden met het centrale zenuwstelsel
30
New cards
prikkel
invloed uit het milieu op een organisme waardoor in zintuigcellen impulsen ontstaan
31
New cards
Bewegingszenuwcellen (motorisch neuron)
neuron dat impulsen geleidt van het czs naar spieren en klieren
32
New cards
gevoelscentrum
plaats in de grote hersenen waar impulsen van zintuigcellen aankomen en worden verwerkt
33
New cards
animaal zenuwstelsel
deel van het zenuwstelsel dat vooral de bewuste reacties en de houding en beweging van het lichaam regelt
34
New cards
CZS
bestaat uit de grote hersenen, de kleine hersenen en het ruggenmerg
35
New cards
zenuwstelsel
stelsel dat je op grond van de bouw kunt indelen in het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel; op grond van de functie kun je het indelen in het animale en autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel
36
New cards
impulsen
soort elektrische signalen die neuronen kunnen ontvangen, geleiden en doorgeven
37
New cards
myelineschede
ligt om (veel) axonen heen; bestaat uit gliacellen (cellen van Schwann)
38
New cards
neurotransmitters
signaalmoleculen die worden afgegeven door neuronen
39
New cards
cellen van Schwann
gliacellen die veel axonen omgeven
40
New cards
receptoren (zintuigcellen)
cellen die prikkels opvangen uit het milieu en omzetten in impulsen
41
New cards
cascade (signaalcascade)
signaal dat via meerdere schakels in de cel wordt doorgegeven
42
New cards
hypothalamus
gedeelte van de hersenen dat net boven de hypofyse ligt en de verbinding is tussen het zenuwstelsel en het hormoonstelsel
43
New cards
adrenaline
hormoon dat wordt geproduceers door het bijniermerg en een snelle kortdurende werking heeft waardoor de verbranding wordt bevorderd en je snel kunt handelen in een situatie van stress
44
New cards
insuline
hormoon uit de cellen van de eilandjes van Langerhand dat het transport van glucose door celmembranen versnelt en stimuleert dat glucose in lever en spieren wordt omgezet in glycogeen
45
New cards
Oxytocine
hormoon dat het ontstaan van weeën aan het einde van de zwangerschap en tijdens de geboorte stimuleert, dat bij het zogen zorgt voor de melksecretie uit de melkklieren in de borsten en dat verantwoordelijk is voor het ontstaan van een band tussen moeder en kind en tussen partners
46
New cards
releasing hormonen (RH)
hormonen die de productie van hormonen door de endocriene cellen in de hypofysevoorkwab stimuleren
47
New cards
Hypofyse
hormoonklier in de hersenen die verschillende hormonen procudeert waarvan sommige de werking van andere hormoonklieren beinvloeden
48
New cards
neurohormonen
hormonen die zijn gevormd door neuronen
49
New cards
signaalstoffen (signaalmoleculen)
stoffen (bijvoorbeeld hormonen en neurotransmitters) die communicatie tussen cellen in een organisme mogelijk maken
50
New cards
Hormonen
signaalmoleculen die door hormoonklieren worden afgegeven
51
New cards
schildklier
hormoonklier die thyroxine produceert; ligt in de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp aan
52
New cards
inhibiting hormonen (IH)
hormonen die de productie van hormonen door de endocriene cellen in de hypofysevoorkwab remmen
53
New cards
epo (erytropoëtine)
hormoon dat de productie van rode bloedcellen in het rode beenmerg stimuleert
54
New cards
second messenger
nadat een signaalmolecuul aan een receptor is gebonden, wordt een volgens signaalmolecuul gevormd of geactiveerd dat het signaal aan een volgens signaalmolecuul kan doorgeven, een specifieke reactie in het cytoplasma op gang brengen of een gen aan of uit kan zetten
55
New cards
Prolactine
hormoon dat rol speelt bij vergroten van melkklieren en ook de melkproductie stimuleert
56
New cards
eilandjes van Langerhans
endocriene cellen in de alvleesklier die hormonen produceren die ervoor zorgen dat de glucoseconcentratie in het bloed min of meer constant blijft
57
New cards
Exocriene klieren
klieren die hun product afgeven via een afvoerbuis
58
New cards
doelwitorgaan (hormoonstelsel)
orgaan waarvan de cellen receptoren bezitten waaraan bepaalde signaalmoleculen kunnen binden
59
New cards
glucagon
hormoon uit de cellen van de eilandjes van Langerhand dat stimuleert dat glycogeen in lever en spieren wordt omgezet in glucose
60
New cards
neurosecretie
proces waarin door bepaalde neuronen hormonen worden afgescheiden (secretie)
61
New cards
endocriene klieren
klieren die hun product afgeven aan het bloed dat door de klier stroomt
62
New cards
thyroxine (schildklierhormoon)
hormoon dat de stofwisseling beïnvloedt en de groei en ontwikkeling bij kinderen stimuleert
63
New cards
Bloedsuikerspiegel
glucoseconcentratie in het bloed
64
New cards
cortisol
hormoon dat vrijkomt bij stress; het verhoogt de glucoseconcentratie in het bloed en onderdrukt de werking van het afweersysteem
65
New cards
hormoonspiegel
de concentratie van een hormoon in het bloed
66
New cards
groeihormoon (GH)
hormoon dat de groei en ontwikkeling regelt
67
New cards
Hormoonstelsel
alle hormoonklieren in het lichaam
68
New cards
spijsverteringhormonen
hormonen die de spijsvertering beinvloeden
69
New cards
signaalmoleculen (signaalstoffen)
stoffen (bijvoorbeeld hormonen en neurotransmitters) die communicatie tussen cellen in een organisme mogelijk maken
70
New cards
receptoren
eiwitten in het celmembraan, het cytoplasma of de celkern, waaraan een specifiek molecuul kan binden
71
New cards
bijnierschors
buitenste gedeelte van de bijnieren dat onder invloed van het adrenocorticotroop hormoon (ACTH) cortisol produceert
72
New cards
Bijniermerg
binnenste gedeelte van de bijnieren dat hormonen produceert
73
New cards
Antidiuretisch hormoon (ADH)
hormoon dat de resorptie van water in de nieren regelt bij de vorming van urine
74
New cards
adrenocorticotroop hormoon (ACTH)
hormoon dat de hypofysevoorkwab produceert bij stress en dat de aanmaak van hormonen door de bijnierschors bevordert
75
New cards
hormoon-receptorcomplex
ontstaat wanneer een hormoon bindt aan een receptoreiwit
76
New cards
dynamisch evenwicht
bepaalde factoren in een organisme schommelen rondom een bepaald evenwicht (de normwaarde)
77
New cards
Positieve terugkoppeling
regelkring waarin een toename van het resultaat het proces versterkt
78
New cards
inwendig milieu
wordt gevormd door het bloed en de weefselvloeistof van een organisme
79
New cards
Regelkring
bestaat uit een sensor, een controlecentrum en een effector en zorgt voor het handhaven van een bepaalde normwaarde in een organisme
80
New cards
homoestase
het in stand houden van een dynamisch evenwicht in het inewendige milieu van organismen
81
New cards
negatieve terugkoppeling
regelkring waarin een toename van het resultaat een remming van het proces veroorzaakt. Een afname van het resultaat veroorzaakt een stimulering van het process
82
New cards
Uitwendig milieu
omgeving van een organisme
83
New cards
Normwaarde
bepaalde waarde van een factor in een organisme die moet worden gehandhaafd
84
New cards
reflexboog
weg die impulsen afleggen bij een reflex
85
New cards
innerveren
alle organen in het lichaam zijn verbonden met zenuwen die de organen van impulsen kunnen voorzien
86
New cards
parasympatisch zenuwstelsel
deel van het autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel dat de organen zodanig beïnvloedt dat het lichaam in een toestand van rust en herstel kan komen
87
New cards
reflex
een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel
88
New cards
dubbele innervatie
het doelwitorgaan wordt geïnnerveerd door een zenuw van het orthosympatische zenuwstelsel en een zenuw van het parasympatische zenuwstelsel
89
New cards
orthosympatisch zenuwstelsel
deel van het autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel dat organen zodanig beïnvloedt dat het lichaam activiteiten kan verrichten waar energie voor nodig is
90
New cards
doelwitorgaan
orgaan dat door een bepaald deel van het centrale zenuwstelsel wordt beïnvloed
91
New cards
Hyperpolarisatie
de membraanpotentiaal is na de repolarisatie even lager dan -70 mV doordat de K+-kanalen na een actiepotentiaal vertraagd sluiten
92
New cards
impulsfrequentie
het aantal impulsen per tijdseenheid die door een neuromwordt geleid
93
New cards
absolute refractaire periode
periode waarin er geen nieuwe impuls kan ontstaan (vanaf het overschrijden van de drempelwaarde van -50 mV tot en met de repolarisatie)
94
New cards
impulssterkte
grootte van de verandering die optreedt in de elektrische lading van het celmembraan van een zenuwcel
95
New cards
depolarisatie
minder negatief worden van de membraanpotentiaal door het binden van neurotransmitters of door het toedienen van een prikkel op een bepaalde plaats van het celmembraan van een neuron
96
New cards
exciterende postsynaptische potentiaal (EPSP)
kleine depolarisatie van het postsynaptische membraan die ontstaat doordat neurotransmitters zich binden aan receptoreiwitten waardoor Na+- kanalen en K+-kanalen opengaan
97
New cards
postsynaptisch membraan
membraan van de doelwitcel van een neuron
98
New cards
Na-kanalen
ionkanalen in het celmembraan van een neuron die na-ionen doorlaten
99
New cards
natrium-kaliumpomp
ionenpomp in het celmembraan waarvan de transporteiwitten actief natriumionen de cel uit transporteren en kaliumionen de cel in transporteren met behulp van energie uit ATP
100
New cards
actiepotentiaal
impuls; ontstaat wanneer de membraanpotentiaal afneemt tot de drempelwaarde (-50 mV)