VOC DE BASE 1

à (moi)

aan (mij)

à (2) heures

om (2) uur

à bientôt

tot gauw, tot binnenkort

à cause de

door, vanwege

à côté de

naast

à droite (de)

rechts (van), naar rechts

à gauche (de)

links (van), naar links

à l'école

op school

à la maison

thuis

à midi

's middags, om 12 uur

à mon avis

volgens mij

à partir de

vanaf

à pied

te voet

à quelle heure?

(om) hoe laat?

à temps

op tijd

à tout à l'heure

tot straks

à vélo

met de fiets

absent, absente

afwezig

accepter

aanvaarden

un accident

een ongeval, een ongeluk

accompagner

meegaan (met), vergezellen

un achat

een aankoop

acheter

kopen

un acheteur

een koper

actif, active

actief

adorer

dol zijn op, heel veel houden van

une adresse

een adres

un aéroport

een luchthaven

un âge

een leeftijd

agréable

aangenaam, gezellig

aider

helpen

aimer

houden van, graag doen

ainsi

zo, op die manier

ajouter (à)

toevoegen (aan)

aller

gaan

allumer

aandoen, aanzetten

alors

dan, vervolgens

un ami, une amie

een vriend, een vriendin

amoureux, amoureuse (de)

verliefd (op)

amusant, amusante

leuk, grappig

amuser

amuseren

s'amuser

zich amuseren, zich vermaken, plezier hebben

un animal

een dier

un an / une année

een jaar

anglais, anglaise

Engels

un anniversaire

een verjaardag

un appareil

een apparaat, toestel

appeler

roepen, laten komen

appeler

opbellen

appeler

noemen

s'appeler

heten

apporter (qqch)

(iets) meebrengen

apprendre

leren

appuyer (sur)

drukken (op)

après

na

après-demain

overmorgen

un(e) après-midi

een namiddag

un arbre

een boom

l'argent

het geld

une armoire

een kast

arrêter

stoppen, ophouden

s'arrêter

stoppen, halt houden

arriver

aankomen, gebeuren

assez (de)

genoeg

une assiette

een bord

attendre

wachten

attention

opgepast

au centre de

in het centrum van

au milieu de

in het midden van

au revoir

tot (weer)ziens

aujourd'hui

vandaag

aussi

ook

un autobus

een autobus

l'automne

de herfts

en automne

in de herfst

autour de

rond(om), omheen

autre

ander(e)

autre chose

iets anders

avant

voor (tijdsaanduiding)

avant-hier

eergisteren

avec

met

un avion

een vliegtuig

avoir

hebben

avoir besoin de

nodig hebben

avoir chaud

het warm hebben

avoir de la chance

geluk hebben

avoir envie (de)

zin hebben (om)

avoir faim

honger hebben

avoir froid

het koud hebben

avoir le temps de

de tijd hebben om

avoir les cheveux ...

... haar hebben

avoir les yeux ...

... ogen hebben

avoir lieu

plaatsvinden

avoir mal (à)

pijn hebben (aan)

avoir peur (de)

bang zijn (van)

avoir raison

gelijk hebben

avoir soif

dorst hebben

avoir tort

ongelijk hebben

un ballon

een bal

une banane

een banaan