Taal tussen Natuur en Cultuur

studied byStudied by 19 people
0.0(0)
learn
LearnA personalized and smart learning plan
exam
Practice TestTake a test on your terms and definitions
spaced repetition
Spaced RepetitionScientifically backed study method
heart puzzle
Matching GameHow quick can you match all your cards?
flashcards
FlashcardsStudy terms and definitions

1 / 225

encourage image

There's no tags or description

Looks like no one added any tags here yet for you.

226 Terms

1
Natuurlijke taal
is een taal die je niet aangeleerd krijgt, maar die je vanaf je geboorte spontaan verwerft. Je ontwikkelt de taal op een spontane manier en het gaat steeds om gesproken taal of gebarentaal. Natuurlijke taal wordt binnen een bepaalde gemeenschap gebruikt voor algemene communicatiedoelen en het heeft een lange traditie. Dit wil zeggen dat het niet bewust door mensen gecreëerd werd en het ontstaansmoment moeilijk te bepalen is.
New cards
2

Syllabisch schrift

corresponderende tekens met lettergrepen, VB Cherokee

New cards
3

Logografisch schrift

corresponderende tekens met woorden of begrippen VB Chinees

New cards
4

Alfabetisch schrift

corresponderende tekens (letters) met klanken VB Nederlands Let op: er is niet altijd een correspondentie tussen letters en klanken. Denk bijvoorbeeld aan de k-klank in 'koek', 'qua' en 'café'.

New cards
5

Homesign

fenomeen dat voorkomt wanneer een doof kind geen dove ouders heeft, en ze ook geen conventionele gebarentaal aanleren. Ze beginnen zelf een gebarentaal/gebarensysteem te verzinnen en ontwikkelen.

New cards
6
Vocaal auditief kanaal
Je spreekt en je hoort. Hierbij gaat het om klanken, gezichtsuitdrukkingen, spontane gebaren en veel meer.
New cards
7
Multimodaliteit
Onze vocale communicatie wordt steeds begeleid door gebaren, bepaalde lichaamshoudingen en gezichtsuitdrukkingen. We gebruiken dus verschillende gezichtsuitdrukkingen tegelijk en dat gebeurt ook langs verschillende kanalen tegelijk.
New cards
8

Onomatopee

een klanknabootsing, deze kan verschillen van taal tot taal VB Nederlands = 'kwaken'.

New cards
9

Paralinguïstische signalen

signalen die te maken hebben met de manier waarop woorden worden uitgesproken, zoals klemtoon, snelheid en intonatie

New cards
10

Iconiciteit

een gelijkenis tussen het taalteken en datgene waarvoor het staat

New cards
11

Dubbele articulatie/duality

het verdelen van het groter geheel in kleinere delen

Menselijke taal heeft twee niveaus van articulatie. Het eerste niveau zijn de klanken waaruit onze taal is opgebouwd, deze hebben geen betekenis. Het tweede niveau zijn de betekenisvolle eenheden die klanken kunnen vormen. Het gaat hier om woorden en woorddelen, verschillende klanken vormen oneindig veel woorddelen.

New cards
12

Fonetiek

bestudeert hoe we klanken produceren met onze spraakorganen, wat de eigenschappen van die klanken zijn en hoe we die klanken waarnemen

New cards
13

Foneem

klanken die betekenis onderscheidend zijn en die daarom relevant zijn voor de taal

New cards
14
Morfeem
is de kleinste eenheid met vaste vorm en betekenis in de natuurlijke taal. Je hebt vrije en gebonden morfemen.
New cards
15

Morfologie

de leer van woordvorming en woordstructuur

New cards
16
Wolfskinderen
kinderen die in hun jeugd geen contact hebben met andere mensen en die daarna hun taal niet meer in dezelfde mate kunnen aanleren als andere taalgebruikers.
New cards
17

Kritische periode

De periode waarin kinderen het beste hun moedertaal verwerven, anders gebeurt de taalverwerving niet meer in dezlefde mate. Deze periode loopt ongeveer van het eerste levensjaar tot de puberteit. In deze periode gebeurt taalverwerving quasi snel en automatisch.

New cards
18

Turn-taking/beurtwisseling

wilt zeggen dat deelnemers aan een gesprek regels volgen die bepalen wanneer het hun beurt is om het woord te nemen, deze beurtwisseling kan van cultuur tot cultuur verschillen en is aangeleerd.

New cards
19

Displacement

Menselijke taal maakt het mogelijk om te spreken over gebeurtenissen en ervaringen die ver in ruimte en/of tijd van ons verwijderd zijn

New cards
20
Discrete aard van de eenheden waaruit menselijke natuurlijke taal is opgebouwd
Dit betekent dat de eenheden waaruit menselijke natuurlijke taal is opgebouwd goed afgegrensd zijn. Taalklanken worden steeds anders uitgesproken, maar toch herkennen we steeds hetzelfde foneem. Een voorbeeld is het verschil tussen de r-klank en de k-klank. Beide fonemen zijn duidelijk te onderscheiden van elkaar en zijn dus discreet.
New cards
21
Principe van compositionaliteit
Traditioneel genomen nemen we aan dat een zin is samengesteld uit eenheden (meestal woorden) waarvan we de betekenis kennen, onafhankelijk van de zin waarin ze voorkomen (woorden maken deel uit van ons lexicon) en dat we de betekenis van de zin kunnen achterhalen door deze woorden met hun betekenissen te combineren in overeenstemming met de syntactische structuur van de zin. Dit noemen we het principe van compositionaliteit.
New cards
22
Recursie
is de mogelijkheid om bepaalde regels toe te passen op hun eigen resultaat. In het Nederlands kan bijvoorbeeld een naamwoordgroep, bijvoorbeeld 'mijn grootvader', gecombineerd worden met een voorzetsel, bijvoorbeeld 'van', om een voorzetselgroep te vormen: 'van mijn grootvader'. Deze groep kan je dan weer combineren met bijvoorbeeld het naamwoord 'huis' en het voorzetsel 'in'. Dan krijgen we 'In het huis van mijn grootvader'. Zo kunnen we steeds verder gaan en nieuwe dingen toevoegen.
New cards
23
Dialectcontinuüm
een netwerk van dialecten waarvan de verstaanbaarheid afneemt naarmate de afstand toeneemt. Het komt bijvoorbeeld voor tussen Duits, Nederlands, Noors en Deens.
New cards
24

Lexicon

ons mentale woordenboel, dat is een lijst met woorden en uitdrukkingen die in ons geheugen zijn opgeslagen.

New cards
25
Taalcontact
is het ontlenen van woorden aan andere talen.
New cards
26
Leenwoorden
woorden die we ontlenen uit andere talen. Een voorbeeld hiervan in het Nederlands is het woord 'bureau' dat we uit het Frans hebben ontleend.
New cards
27
Metaforisch transfer
Een voorbeeld is wanneer we van 'besmetting' spreken niet als ziekte (eerste kennisdomein), maar als over een verspreiding van een computervirus. We brengen dan elementen van het eerste kennisdomein (of ervaringsdomein) over naar het tweede. Gelijkenissen spelen hier een rol.
New cards
28
Metonymische verschuiving
Bij bijvoorbeeld 'een glas bier' verwijst 'glas' niet naar het materiaal, maar naar de beker die uit dat materiaal gemaakt is en een vloeistof bevat. Het woord 'glas' roept een kennisdomein op met daarin alles wat we weten over de materie 'glas'. De associatie tussen het materiaal en het type voorwerp dat er dikwijls uit gemaakt wordt zit dus al vervat in de kennis die het woord 'glas' oproept. Gelijkenissen spelen geen rol. Een woord roept een kennisdomein op en binnen dat domein ga je van een element naar een ander.
New cards
29
Betekenisveralgemening
Een voorbeeld is het woord 'kerkhof' dat ging van 'hof rond de kerk dat gebruikt wordt als begraafplaats' naar 'begraafplaats'. Het woord werd dus veralgemeend, zodat het kan verwijzen naar meer elementen buiten de taal dan eerder het geval was.
New cards
30

Betekenisvernauwing

Een voorbeeld is het woord 'pil'. Dat ging van 'geneesmiddel' naar 'oraal anticonceptiemiddel'. De betekenis van het woord ‘pil’ werd dus vernauwd, waardoor het naar minder woorden buiten de taal verwijst dan oorspronkelijk het geval was.

New cards
31
Grammaticalisatie
Is een proces waarbij lexicale woorden (woorden met een rijke betekenis) evolueren tot grammaticale woorden (woorden met een abstracte betekenis) of elementen.
New cards
32
Grammaticalisation cline
De vorming van grammaticale elementen volgen min of meer universele paden, genaamd grammaticalisation clines of grammaticalisatiepaden.
New cards
33

Reanalyse

het proces waarbij de onderliggende structuur van de woordgroep verandert, zonder dat de vorm van de woordgroep verandert.

New cards
34
Expressiviteit in taalverandering
Taalgebruikers streven naar een grotere expressiviteit en gaan daarom bepaalde uitdrukkingen versterken.
New cards
35

Economie in taalverandering

We willen besparen op de inspanning die we moeten leveren bij het communiceren

New cards
36
Analogie in taalverandering
We hebben de neiging om woorden en constructies meer op elkaar te laten lijken, waardoor meer orde en regelmaat wordt gecreëerd in de taal.
New cards
37

Dialect

een taalkundige benaming voor een talige variëteit die niet de standaard taal is, verschil in uitspraak en hebben ook aparte woorden eigen aan het dialect

New cards
38

Sociolect

gebonden aan een bepaalde klasse, het gaat dus om de taalvariant die binnen een sociale klasse gesproken wordt

New cards
39

Idiolect

het taalgebruik van één individu, iemands persoonlijk taalgebruik dat zich onderscheidt van andere gebruikers van dezelfde taal.

New cards
40
Indo-Europese taalfamilie
de taalfamilie waartoe de meeste moderne talen van het Europees, Centraal, West en Zuid Azië behoren, inclusief oudere vormen en dialecten. Alle talen uit de lijst van Pereltsvaig en nog andere talen vormen een familie omdat hun gelijkenissen of gemeenschappelijke kenmerken kunnen worden verklaard door aan te nemen dat ze afstammen uit één moedertaal: het Indo-Europees.
New cards
41

Comparatief taalonderzoek

vergrotend taalonderzoek waarbij je taalelementen vergelijkt om inzicht te krijgen in de verwantschappen tussen verschillende talen.

New cards
42
Historisch taalonderzoek
Onderzoek waarbij je ontdekt welke regelmatigheden die de vormen (en structuren) van talen die van elkaar afstammen met elkaar verbinden.
New cards
43
Historisch-comparatieve taalkunde
Men gebruikt de vergelijking tussen talen om de geschiedenis te reconstrueren. Dat wil zeggen: de wijze waarop talen doorheen de geschiedenis van elkaar afstammen.
New cards
44

Reconstructiemethode

deel van de historisch-comparatieve taalkunde

Wetmatigheden die men ontdekt in de evoluties van oude naar jonge taalstadia worden in omgekeerde richting gebruikt om verdwenen taalstadia en talen te reconstrueren.

New cards
45
Basiswoordenschat
Woordenschat die bestaat uit termen voor entiteiten in de wereld waarvan men zeker is dat ze door de eeuwen heen bestaan hebben.
New cards
46
Etymologie
Het deelgebied van taalkunde dat de herkomst van woorden bestudeerd.
New cards
47

Lenitie

Wordt ook wel verzachting genoemd. Het is een verschijnsel in de spraak waarbij een harde medeklinker of plosief zachter wordt uitgesproken. Een voorbeeld is het gaan van een p-klank naar een f-klank in het Engels.

New cards
48
Proto-Germaans
De moedertaal van de Germaanse talen waaruit ook het Engels afkomstig is en die ongeveer even oud is als het Latijn. Ook het Nederlands is een Proto-Germaanse taal.
New cards
49
Proto-Romaans
De moedertaal van de Romaanse talen waaruit onder andere het Frans en Italiaans afkomstig zijn. Ze zijn ontwikkeld vanuit een variant van het Latijn.
New cards
50
Isolaten
Geïsoleerde talen die geen enkele affiniteit vertonen met andere talen.
New cards
51
Isolerende talen
Talen waarin woorden onveranderlijk zijn en de grammaticale concepten worden uitgedrukt door afzonderlijke woorden. Voorbeelden zijn het Chinees en Vietnamees.
New cards
52

Agglutinerende talen

Talen waarvan de woorden zijn samengesteld uit kleinere woorddelen die elk een vaste vorm en betekenis hebben, en dus een morfeem zijn, en waarin elke grammaticale betekenis wordt uitgedrukt door een afzonderlijk morfeem.

VB Turks en Japans

New cards
53

Incorporerende talen

In deze talen bestaan woorden uit een hele reeks woorddelen waarvan er een aantal concrete betekenissen uitdrukken die in talen zoals het Nederlands meestal door afzonderlijke woorden worden uitgedrukt.

VB een aantal inheemse talen uit Noord-Amerika

New cards
54

Flecterende talen

In deze talen kunnen bepaalde woorddelen dikwijls meer dan één grammaticale betekenis tegelijk uitdrukken.

VB Grieks en Latijn.

New cards
55

Polysynthetische talen

Een synoniem voor incorporerende talen. In deze talen bestaan woorden uit een hele reeks woorddelen waarvan er een aantal concrete betekenissen uitdrukken die in talen zoals het Nederlands meestal door afzonderlijke woorden worden uitgedrukt.

VB een aantal inheemse talen uit Noord-Amerika

New cards
56
Analytische/synthetische talen
Deze taal, zoals het Frans, gebruikt verschillende woorden om weer te geven wat een synthetische taal, zoals het Latijn, in één woord uitdrukt.
New cards
57

Syntaxis

de taalkundige discipline die de structuur van de zin en de woordvolgorde bestudeert

New cards
58
SVO-taal
Een taal die de zinstructuur volgt van 'subject-verb-object'. Hierbij is 'subject' het onderwerp, 'verb' het werkwoord en 'object' het voorwerp.
New cards
59
Absolute universalia
Kenmerken, verschijnselen of principes die letterlijk voor alle talen gelden.
New cards
60
Statistische universalia
In 95% van de beschreven talen komt het subject voor het object. Het is een generalisatie die voor veel, maar niet alle, talen geldt.
New cards
61
Voorwaardelijke universalia
hebben de vorm 'voor alle (of toch veel) talen T geldt: als T heeft P, dan T heeft Q'. Een bekend voorbeeld is het verband tussen de zinspatronen SVO, VSO en SOV en de plaats van de voorzetsels. In de Nederlandse woordgroep 'in de aula' is 'in' een voorzetsel omdat het vooraan in de woordgroep staat. Toch kunnen gelijkwaardige woorden in andere talen (zoals het Japans) achteraan staan.
New cards
62
Onvoorwaardelijke universalia
hebben de vorm 'voor alle (of toch veel) talen T geldt: T heeft de eigenschap P'.
New cards
63
Implicatieve universalia
Een synoniem voor voorwaardelijke universalia. Een voorbeeld daarvan is het verband tussen de zinspatronen SVO, VSO, SOV en de plaatsing van de voorzetsels.
New cards
64
Preposities
Dit zijn voorzetsels. Als een taal met het zinspatroon VSO werkt, zijn er vrijwel altijd voorzetsels. Met andere woorden, als het werkwoord voor het object (lijdend voorwerp) staat, zijn er voorzetsels.
New cards
65
Postposities
Dit zijn achterzetsels. Als een taal het zinspatroon SOV heeft, zijn er vrijwel altijd achterzetsels. Met andere woorden, als het werwoord na het object (lijdend voorwerp) komt, zijn er achterzetsels.
New cards
66
Adpostities
Dit is een overkoepelende term om zowel pre- als postposities aan te duiden.
New cards
67

Absolute onvoorwaardelijke universalia

Hierbij vertonen alle talen eigenschap X

VB alle talen dienen om te communiceren.

New cards
68
Statistische onvoorwaardelijke universalia
Bij deze universalia vertonen de meeste talen eigenschap X. Een voorbeeld is dat in de meeste talen het onderwerp/subject van de zin voorafgaat aan het lijdend voorwerp/object. Je krijgt dan een SO patroon.
New cards
69
Absolute voorwaardelijke universalia
Als de taal eigenschap X vertoont, vertoont ze ook eigenschap Y. Een voorbeeld is dat als een taal nasale klinkers heeft, de taal ook orale klinkers heeft.
New cards
70
Statistische voorwaardelijke universalia
Als de taal eigenschap X vertoont, zal ze ertoe neigen ook eigenschap Y te vertonen. Een voorbeeld is dat een taal met een zinspatroon SOV bijna altijd achterzetsels zal hebben.
New cards
71
Analyse in directe constituenten
Hiermee wordt bedoelt dat de zin en daarna de woordgroep niveau per niveau worden ontleed in elementen van een onmiddellijk onderliggend niveau.
New cards
72

Hiërarchische structuur van zinnen

zin wordt niet direct in woorden opgesplitst, maar eerst in woordgroepen die op hun beurt uit andere woordgroepen bestaan, tot we uiteindelijk uitkomen bij woordgroepen die uit woorden bestaan

New cards
73

Structuurafhankelijkheid van zinsbetekenis

de interpretatie hangt samen met de structuur die aan de zin kan worden toegewezen

New cards
74
Boomstructuur
Dit is een manier om de onderverdeling van een zin voor te stellen. Het is een hiërarchische structuur waarvan de elementen knopen worden genoemd. Deze knopen zijn logisch verbonden door takken.
New cards
75
Boomdiagram
Dit is een ander woord voor een boomstructuur. Het is een manier om de onderverdeling van een zin voor te stellen. Het is een hiërarchische structuur waarvan de elementen knopen worden genoemd die op een logische manier door takken verbonden worden.
New cards
76
Creativiteit van de menselijke taal
Dit wil zeggen dat mensen oneindig veel zinnen kunnen produceren en interpreteren, ook als zij deze nog nooit hebben gehoord of gezien.
New cards
77
Principe van compositionaliteit
Dit houdt in dat taalgebruikers de betekenis van zinnen kunnen afleiden door de betekenis van de woorden in de zinnen te combineren conform de syntactische structuur.
New cards
78

Pronominalisatietest

= vervangingstest: Wanneer een opeenvolging van woorden door een voornaamwoord of pronomen kan worden vervangen, vormt die opeenvolging een constituent. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de zin '[De oude man][eet een appel]'. Het stukje van '[De oude man]' kan worden vervangen door '[Hij]'. Dan krijgen we '[Hij][eet een appel]'.

New cards
79
Constituent
Dit is een deel van een zin dat een eenheid vormt.
New cards
80
Verplaatsingstest
Volgens deze test vormen opeenvolgingen van woorden die samen kunnen worden verplaatst een constituent. Een voorbeeld daarvan is de zin '[Gisteren][ging][Karen][naar de bioscoop]'. In deze zin kunnen we heel wat elementen verplaatsen. We kunnen er bijvoorbeeld van maken: '[Karen][ging][gisteren][naar de bioscoop]' of '[Naar de bioscoop][ging][Karen][gisteren]'.
New cards
81

Hoofd/kernvan een woordgroep

Woordgroepen zijn gevormd rond een centraal element. Dat centraal element is het hoofd. Het hoofd is belangrijker dan de andere elementen in de woordgroep. De andere elementen zijn afhankelijke elementen.

New cards
82
Woordsoort
Een woordsoort is een categorie waarin woorden zijn ingedeeld. Het Nederlands kent 10 woordsoorten.
New cards
83

Telbaar zelfstandig naamwoord

Dit soort woord telt een gespecificeerde hoeveelheid aan. Een voorbeeld is 'een kop koffie'. Je weet hierbij om hoeveel koffie het gaat.

New cards
84

Niet-telbaar zelfstandig naamwoord

Dit soort woord beschrijft een ongespecificeerd aantal. Een voorbeeld is 'hij kocht koffie'. Je weet hierbij niet om hoeveel koffie het gaat.

New cards
85

Flexie

= vervoeging: het wil zeggen dat de vorm van het werkwoord wordt aangepast aan de grammatische persoon van het onderwerp van het werkwoord, de tijd en de modaliteit.

New cards
86

Genera

= geslachten: zij bepalen of een naamwoord wordt voorafgegaan door 'het' (onzijdig) of 'de' (mannelijk/vrouwelijk). Het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk is ook belangrijk bij de keuze van het persoonlijk voornaamwoord dat de naamgroep kan vervangen.

New cards
87
Distributie van een woord
Dit is het geheel van de contexten waarin een bepaalde woordsoort gebruikt kan worden en dat sinds enige tijd makkelijker in kaart te brengen is door de computergestuurde werking van uitgebreide corpora.
New cards
88
Congruentie
Dit wil zeggen dat de hoofden van zinnen eisen dat de afhankelijke elementen bepaalde grammaticale kenmerken van hen overnemen.
New cards
89
Complement
Dit is een element waarvan de aanwezigheid meestal wordt vereist door het hoofd van de woordgroep. Structureel en qua betekenis heeft het complement een sterke relatie met het hoofd.
New cards
90

Overgankelijk werkwoord

Dit soort werkwoord vereist dat een lijdend voorwerp aanwezig is

vb 'beheersen'

New cards
91

Onovergankelijk werkwoord

Dit soort werkwoord vereist dat er een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp aanwezig zijn en dat het geen complement heeft.

vb 'sturen'

New cards
92
Determinator
Dit zijn woordjes zoals lidwoorden, bezittelijke, aantonende of onbepaalde naamwoorden en ook een aantal telwoorden die gebruikt worden in combinatie met een naamwoord of naamwoordgroep.
New cards
93
Adjuncten
Dit is een van de drie soorten afhankelijke elementen. Ze hebben een lossere relatie met het hoofd en worden dan ook niet door het hoofd vereist. Ze kunnen worden weggelaten en zijn dus eigenlijk een soort extraatjes.
New cards
94
Specificeerders
Dit is een van de drie soorten afhankelijke elementen. Het zijn de afhankelijke elementen die in het Nederlands links van het hoofd staan. Hierin vinden we bijvoorbeeld het woord 'erg' van in 'erg blij'.
New cards
95
Samenvoegregel/merge
Dit houdt in dat twee grammaticale elementen kunnen worden samengevoegd tot een geheel, waarbij een van de twee het hoofd is. Het geheel heeft dezelfde kenmerken als het hoofd.
New cards
96
Dictionary-and-grammar model
Dit is een synoniem voor de generatieve benadering. In de generatieve benadering van een taal gaat men ervan uit dat de structuur van de taal kan worden beschreven door elementen van het lexicon te combineren in overeenstemming met de regels van de syntaxis, die gebaseerd zijn op merge.
New cards
97
Constructie in de constructiegrammatica
Dit is een patroon waarvan we de betekenis niet volledig kunnen achterhalen door de betekenis van de samenstellende delen te combineren conform de regels van de syntactische structuur van een zin. Dit werd ook gezegd in het principe van compositionaliteit.
New cards
98
Semi-productieve constructies
Dit soort constructies bevat deels symbolen als N, V en P die door elementen uit het lexicon vervangen kunnen worden en deels door elementen uit het lexicon bestaan.
New cards
99
Volledig productieve constructies
Dit soort constructies bestaat volledig uit variabelen, dus woordsoorten en soorten woordgroepen.
New cards
100
Usage-based (gebruiksgebaseerde) benadering van de grammatica
Bij dit soort benadering gaat het om het idee dat de constructies die deel uitmaken van de grammatica als het ware oprijzen uit het gebruik van de taal, omdat ze zo regelmatig gebruikt worden dat de associatie van de vorm en betekenis waaruit ze bestaan in het geheugen vastgelegd wordt.
New cards

Explore top notes

note Note
studied byStudied by 6 people
899 days ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 18 people
840 days ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 631 people
712 days ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 18 people
764 days ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 113 people
935 days ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 5 people
947 days ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 430 people
573 days ago
4.8(6)
note Note
studied byStudied by 11953 people
709 days ago
4.6(36)

Explore top flashcards

flashcards Flashcard (249)
studied byStudied by 96 people
502 days ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (54)
studied byStudied by 33 people
312 days ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (46)
studied byStudied by 22 people
853 days ago
5.0(2)
flashcards Flashcard (100)
studied byStudied by 74 people
26 days ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (23)
studied byStudied by 41 people
580 days ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (50)
studied byStudied by 57 people
362 days ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (53)
studied byStudied by 3 people
383 days ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (83)
studied byStudied by 215 people
508 days ago
5.0(6)
robot