Biologie regeling termen

0.0(0)
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/250

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Biology

10th

251 Terms

1
New cards
Homeostase
Het in stand houden van een dynamisch evenwicht in het inwendige milieu van organismen
2
New cards
Regelkring
Handhaaft bepaalde normwaarden, bestaat uit een sensor, een controlecentrum en een effector
3
New cards
Endocriene klieren
Geven hormonen af aan het bloed
4
New cards
Exocriene klieren
Geven hun product af via een afvoerbuis
5
New cards
Hypothalamus
Regelt de secretie van hormonen door de hypofyse, produceert o.a. hormonen die de werking van andere hormoonklieren beïnvloeden
6
New cards
Oxitocine
Stimuleert het ontstaan van weeen aan het einde van de zwangerschap en tijden de geboorte, wordt door de hypofyseachterkwab afgegeven
7
New cards
Adh
Regelt de resorptie van water in de nieren bij de vorming van urine, wordt door de hypofyseachterkwab afgegeven
8
New cards
Groeihormoon
Regelt de groei en ontwikkeling, wordt door de hypofysevoorkwab geproduceerd
9
New cards
Tsh
Reguleert de schildklier, wordt door de hypofysevoorkwab geproduceerd, stimuleert de opname van jodium door de schildkliercellen en de productie van thyroxine
10
New cards
Thyroxine
Stimuleert de stofwisseling en de groei en ontwikkeling bij kinderen
11
New cards
Eilandjes van Langerhans
Liggen in de alvleesklier, produceren insuline en glucagon
12
New cards
Insuline
Verlaagt de glucoseconcentratie in het bloed doordat het de opname van glucose in lichaamscellen stimuleert en ervoor zorgt dan in cellen van lever en spieren glucose wordt omgezet in glycogeen
13
New cards
Glucagon
Verhoogt de glucoseconcentratie in het bloed doordat het in vellen van lever en spieren de omzetting stimuleert van glycogeen in glucose, glucose wordt afgegeven aan het bloed
14
New cards
Zenuwcel
Bestaat uit een cellichaam met een kern en bevat cytoplasma met ribosomen en endoplasmatisch reticulum
15
New cards
Dendrieten
Uitlopers die impulsen naar het cellichaam toe geleiden
16
New cards
Axonen
Uitlopers die impulsen van het cellichaam af geleiden, geeft neurotransmitters af
17
New cards
Myelineschede
Isolerende laag om veel axonen die wordt gevormd door cellen van Schwann, tussen de cellen bevinden zich insnoeringen, de witte kleur van de witte stof in de hersenen en in het ruggenmerg wordt veroorzaakt door de myelinescheden om de uitlopers
18
New cards
Gevoelszenuwcellen
Geleiden impulsen van zintuigcellen naar het centrale zenuwstelsel, de cellichamen liggen meestal vlak bij het centrale zenuwstelsel ruggenmergszenuwknopen en hebben een lange dendriet
19
New cards
Bewegingszenuwcellen (motorische zenuwcellen)
Geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar effectoren (spieren of klieren), de cellichamen liggen in het centrale zenuwstelsel en hebben een lang axon
20
New cards
Schakelcellen
Geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel, liggen geheel binnen het centrale zenuwstelsel (in ruggenmerg, hersenstam, grote hersenen en kleine hersenen)
21
New cards
Centrale zenuwstelsel
En stelsel van de grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en het ruggenmerg
22
New cards
Perifere zenuwstelsel
Een stelsel van zenuwen
23
New cards
Animale zenuwstelsel
Regelt vooral de bewuste reacties en de houding en beweging van het lichaam (ook reflexen)
24
New cards
Autonome (vegetatieve) zenuwstelsel
Regelt vooral de werking van inwendige organen
25
New cards
Prikkel
Een invloed uit het milieu op een organisme
26
New cards
Zenuw
Een bundel uitlopers van zenuwcellen, omgeven door een laag bindweefsel
27
New cards
Grote hersenen
Deel van je hersenen die impulsen verwerkt
28
New cards
Schors
Grijze stof, hier liggen de cellichamen van schakelcellen
29
New cards
Merg
Witte stof, hier liggen de uitlopers
30
New cards
Gevoelscentrum
Hier komen impulsen binnen en worden ze verwerkt (bewustwording)
31
New cards
Hersencentra
De plaats waar impulsen aankomen en worden verwerkt en waar impulsen kunnen ontstaan
32
New cards
Bewegingscentrum
Hier ontstaan impulsen die naar spieren of klieren worden geleid
33
New cards
Kleine hersenen
Het coördineren van bewegingen en het evenwicht handhaven
34
New cards
Hersenstam
Het geleiden van impulsen:
35
New cards
\-
Van het ruggenmerg naar de grote en kleine hersenen en omgekeerd
36
New cards
\-
Via zenuwen in hoofd en hals naar de grote en kleine hersenen en omgekeerd,
37
New cards
\-
In reflexbogen van hoofd en hals
38
New cards
Ruggenmerg
Geleiden van impulsen van zenuwen in de romp en de ledematen naar de hersenen en omgekeerd en geleiden van impulsen in reflexbogen in romp en ledematen
39
New cards
Reflex
Een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel, beschermen van het lichaam, voor de handhaving van bepaalde lichaamshoudingen en bij bewegingen
40
New cards
Reflexboog
De weg die impulsen bij een reflex afleggen: zintuigcellen  gevoelszenuwcel  schakelcel in ruggenmerg of hersenstam  bewegingszenuwcel  wel of geen impuls naar spier of klier
41
New cards
Orthosympatische deel
Beïnvloedt organen zodanig dat het lichaam activiteiten kan verrichten: de verbranding wordt bevorderd. Effecten: o.a. verhoging van hartslag- en ademfrequentie en vertraging van de vertering
42
New cards
Parasympatische deel
Beïnvloedt organen zodanig dat het lichaam in een toestand van rust en herstel kan komen. De stofwisseling wordt bevorderd. Effecten: o.a. verlaging van de hartslag- en ademfrequentie en versnelling van de vertering
43
New cards
Innervatie
Alle organen zijn verbonden met zenuwen waardoor ze worden voorzien van impulsen
44
New cards
Dubbele innervatie
Naar elk doelwitorgaan gaat een orthosympatische en een parasympatische zenuw
45
New cards
Rustpotentiaal
Bij een zenuwcel die geen impuls geleidt, heeft het cytoplasma een negatieve elektrische lading ten opzichte van de buitenkant van -70 mV, wordt gehandhaafd door actief transport van ionen door het celmembraan
46
New cards
Natrium-kaliumpomp
De transporteiwitten transporteren vooral natriumionen de cel uit en kaliumionen de cel in (actief transport)
47
New cards
Prikkeldrempel
De kleinste prikkelsterkte die een impuls veroorzaakt
48
New cards
Impulssterkte
De grootte van de verandering in elektrische lading van het celmembraan
49
New cards
Impulsfrequentie
Het aantal impulsen dat per tijdseenheid door een zenuwcel geleidt
50
New cards
Actiefase
In een zenuwcel ontstaat een impuls doordat de binnenkant van het celmembraan van de zenuwcel door het transport van Na+-ionen de cel in, een positieve lading krijgt ten opzichte van de buitenkant
51
New cards
Herstelfase
Periode waarin een bepaald deel van het celmembraan niet of minder goed in staat is nieuwe impulsen voort te geleiden doordat de normale ionenverdeling nog niet is hersteld
52
New cards
Sprongsgewijze impulsgeleiding
Bij uitlopers van zenuwcellen met een myelineschede (axonen) ‘springen’ de impulsen van insnoering naar insnoering. Dit vergroot de impulsgeleidingssnelheid
53
New cards
Glad spierweefsel
Komt voor in buisvormige of holle organen, zoals darmen en longen. Het wordt geïnnerveerd door het autonome zenuwstelsel of door hormonen
54
New cards
Dwarsgestreept spierweefsel
Komt voor in skeletspieren en huispieren. Het bestaat uit spiervezels die elk zijn ontstaan door versmelting van cellen spiercellen en wordt geïnnerveerd door het animale zenuwstelsel
55
New cards
Skeletspier
Bestaat uit spierbundels, die op hun beurt bestaan uit spiervezels
56
New cards
Motorisch eindplaatje
Het uiteinde van een vertakt axon van een bewegingszenuwcel
57
New cards
Motorische eenheid
Alle spiervezels die via motorische eindplaatjes in verbinding staan met een bewegingszenuwcel
58
New cards
Antagonisten
Spieren waarvan het samentrekken een tegengesteld effect heeft
59
New cards
Krachttraining
Hierdoor krijgen de spieren meer spiercellen en neemt het aantal filamenten in de spierfibrillen toe waardoor de spieren zwaarder worden en de skeletspieren betere prestaties leveren
60
New cards
Duurtraining
Hierdoor neemt vooral de doorbloeding van de spieren toe en wordt het uithoudingsvermogen groter
61
New cards
Warming-up
Een rustig begin van de training die steeds intensiever wordt waardoor je de bloedsomloop, stofwisselingsprocessen en impulsgeleiding stimuleert
62
New cards
Cooling-down
Bestaat uit activiteiten die ervoor zorgen dat het lichaam na het sporten weer tot rust komt en goed kan herstellen en die de afvoer van afvalstoffen uit de spieren bevordert
63
New cards
Doping
Verboden middelen of methoden die bij sport soms worden gebruikt om prestaties verhogen
64
New cards
Anabole steroïden
Middelen die het lichaam van een sporter ertoe aanzetten meer spierweefsel te vormen zodat de spiermassa toeneemt en de sportprestaties verbeteren
65
New cards
Toevallige fouten
Onder verschillende omstandigheden worden verschillende resultaten behoud
66
New cards
Systematische fout
Er wordt steeds dezelfde fout gemaakt, waardoor men niet meet wat men wilde meten
67
New cards
Mechanische receptoren
Reageren bijv. op aanrakingen en geluid
68
New cards
Chemische receptoren
Binden bepaalde moleculen uit de omgeving
69
New cards
Adequate prikkel
De soort prikkel waarvoor de prikkeldrempel van een zintuigcel het laagst is
70
New cards
Adaptatie (gewenning)
Aanpassing van de gevoeligheid van een zintuig bij een aanhoudende prikkelsterkte
71
New cards
Harde oogvlies (wit)
Stevig vlies, geeft bescherming
72
New cards
Hoornvlies (doorzichtig)
De voortzetting van het harde oogvlies aan de voorzijde
73
New cards
Pupil
Opening in de iris
74
New cards
Vaatvlies
Bevat veel bloedvaten; zorgt voor de voeding van een groot deel van het oog
75
New cards
Netvlies
Binnenste laag van de wand van een oog et lichtreceptoren
76
New cards
Gele vlek
Plaats in het centrum van het netvlies, hier wordt het scherpste beeld waargenomen
77
New cards
Blinde vlek
Plaats in het netvlies waar de oogzenuw het oog verlaat en de doorgang voor bloedvaten
78
New cards
Glasachtig lichaam (geleiachtig)
Houdt het netvlies op zijn plaats
79
New cards
Ooglens
Bolle lens achter de iris en de pupil
80
New cards
Straalvormig lichaam
Hierin liggen accommodatiespieren (kringspieren)
81
New cards
Accommoderen
De vorm (boller of platter) van de ooglenzen wordt aangepast aan de afstand waarop een voorwerp zicht bevindt
82
New cards
Negatieve (holle) lenzen
Spreiden (divergeren) het licht
83
New cards
Positieve (bolle) lenzen
Bundelen (convergeren) het licht
84
New cards
Bijziendheid
Voorwerpen van dichtbij kun je scherp waarnemen, voorwerpen van veraf niet
85
New cards
Verziendheid
Voorwerpen van veraf kun je scherp waarnemen, voorwerpen van dichtbij niet
86
New cards
Pupilreflex
Beschermt lichtreceptoren in het netvlies tegen een te hoge lichtintensiteit
87
New cards
Laag zenuwcellen van het netvlies
Geleiden impulsen naar het centrale zenuwstelsel
88
New cards
Laag lichtreceptoren van het netvlies (staafjes en kegeltjes)
Hierin ontstaan impulsen
89
New cards
Laag pigmentcellen van het netvlies
Absorberen licht en beschermen hiermee zintuigcellen
90
New cards
Staafjes
Hiermee kun je alleen contrasten waarnemen, meerdere hiervan zijn op 1 zenuwcel aangesloten en ze zijn gevoelig voor verschillende kleuren licht, maar vrijwel ongevoelig voor rood licht
91
New cards
Kegeltjes
Hiermee kun je kleuren en details waarnemen, er zijn drie typen die gevoelig zijn voor rood, groen of blauw licht. De impulsen van elke worden apart doorgegeven aan 1 zenuwcel
92
New cards
Optisch chiasma
De oogzenuwen kruisen elkaar gedeeltelijk
93
New cards
Gedrag
Alle waarneembare activiteiten van een dier of van een mens. Wordt bestudeerd door het op te splitsen in afzonderlijke handelingen. Wordt bepaald door prikkels, erfelijke eigenschappen, aangeleerde eigenschappen, fysiologie, anatomie en de ontwikkelingsfase. Ontstaat door interactie met de omgeving
94
New cards
Adequaat gedrag
De overlevingskansen en fitness van een dier worden vergroot wanneer het gedrag goed is aangepast aan de omstandigheden
95
New cards
Gedragssysteem
Handelingen met een gemeenschappelijk doel
96
New cards
Gedragselementen
Opeenvolgende handelingen
97
New cards
Gedragsketen
Als het effect van de ene handeling leidt tot een volgende handeling
98
New cards
Ethologie
De studie van het gedrag
99
New cards
Ethogram
Een objectieve beschrijving van de handelingen van een diersoort
100
New cards
Protocol
Een lijst van achtereenvolgens waargenomen handelingen van een dier