Vocabulary Unit 4

an aspriation

een aspiratie, een doel

a benchmark

een referentiepunt

a benefit

een voordeel

confidence

vetrouwen

a curriculum

een leerplan

discrimination

discriminatie

emancipation

emancipatie

excellence

uitmuntendheid

a fee

schoolgeld

gender

geslacht

a homicide

een moord

a leap

een sprong (vooruit)

literacy

geletterdheid

progress

vooruitgang

a reward

een beloning

supervision

toezicht

underachievement

onderpresteren

a variable

een variabele

to acknowledge

erkennen

to bring about

teweegbrengen

to catch up

een achterstand ophalen

to compete

wedijveren/concurreren

to conduct

uitvoeren

to disregard

negeren

to distract

afleiden

To enrol

inschrijven

to excel

uitblinken

to graduate

afstuderen

to lack

missen

to rate

schatte, de waarde bepalen

to reap

oogsten, plukken

to stay down a year

blijven zitten

to stay on

blijven

to straggle behind

achterblijven

to struggle

worstelen met

to take into account

rekening houden met

to thrive

succesvol zijn/worden

affordable

betaalbaar

aspirant

eerzuchtig, strevend

exclusive

exclusief

high-achieving

sterk presterend

inclusive

alles en iedereen inbegrepen

innovative

vernieuwend

irrefutable

onweerlegbaar

low-achieving

minder presterend

consistently

constant

on average

gemiddeld

on behalf of

namens

an ability

een talent

an educator

een leerkracht, een opvoeder

an inference

een afleiding

a kaleidoscope

kaleidoscoop

a prodigy

een wonderkind

a sense

een zintuig

a trait

een eigenschap

a whizzkid

een bolleboos

to advocate

verdedigen

to appeal to

aantrekken

to disprove

weerleggen

to hone

polijsten, verfijnen

to nurture

voeden

to retain

zich herinneren

to tout

aanprijzen

to urge

aandringen

average

gemiddeld

distinct

duidelijk (onderscheiden)

inborn

aangeboren

intricate

ingewikkeld

manifest

manifest, duidelijk

neurological

neurologisch, met betrekking tot de hersenen

particular

bijzonder

perceptive

scherpzinnig

to pass an exam

slagen voor een examen

to perform a skill

een vaardigheid

contempt

minachtig

a critic

criticus

a dean

departementshoofd

an era

een tijdperk

ignorance

onwetendheid

a native

een autochtoon

a pile of

een stapel

a principal

een directeur

self-esteem

gevoel van eigenwaarde

self-pity

zelfmedelijden

a wastepaper basket

een vuilnisemmer

to append

bijvoegen

to beckon somebody (out)

wenken

to cripple

verlammen

to divert somebody from

iemand van iets afleiden

to flip

weggooien, opgooien

to gawk (up) at

iemand aanstaren

to gaze

staren

to gouge

groeven, kerven

to jostle

duwen, verdringen

to keep somebody from

iemand van iets weghouden

to moan

klagen, jammeren

to nudge

zachtjes aanstoten

to paralyse

verlammen

to retard

vertragen, tegenhouden

to reward

belonen