1/253
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
s'amuser
zich amuseren
s'appeler (comme « appeler »)
heten
s'appuyer
steunen
s'arrêter
halt houden, stoppen
s'éclater
zich uitleven
s'énerver
zich ergeren, zich opwinden
s'ennuyer
zich vervelen
s'entraîner
trainen
s'étonner
zich verbazen
s'excuser
zich verontschuldigen
s'habiller
zich aankleden
s'imaginer
zich voorstellen
s'inquiéter
zich ongerust maken
s'installer
gaan zitten, zich vestigen/installeren
s'intéresser (à)
zich interesseren (voor)
s'occuper (de)
zich bezighouden (met)
s'organiser
zich organiseren
se baigner
zwemmen
se blesser
zich kwetsen
se brosser les dents
zijn/haar tanden poetsen
se brûler
zich verbranden
se casser (le bras)
(zijn/haar arm) breken
se concentrer
zich concentreren
se coucher
gaan slapen, gaan liggen
se couper
zich snijden
se débrouiller
zijn plan trekken, zich uit de slag trekken
se demander
zich afvragen
se dépêcher
zich haasten
se disputer
ruzie maken
se doucher
zich douchen
se fâcher
kwaad worden, zich kwaad maken
se jeter sur (comme « jeter »)
zich storten op (fig)
se laver
zich wassen
se lever
opstaan
se maquiller
zich maquilleren
se marier avec
trouwen met
se moquer (de)
spotten (met)
se passer
gebeuren
se peigner
zich kammen
se placer
plaatsnemen
se préparer
zich klaarmaken
se présenter
zich voorstellen
se promener
wandelen
se rappeler (comme « appeler »)
zich herinneren, elkaar terug opbellen
se raser
zich scheren
se rencontrer
elkaar ontmoeten
se reposer
(uit)rusten
se réveiller
wakker worden, ontwaken
se séparer
scheiden, uiteengaan
se soigner
zich verzorgen
se tromper
zich vergissen
se trouver
zich bevinden, zijn
accepter
aanvaarden
accompagner
begeleiden, vergezellen, meegaan
accuser
beschuldigen
acheter
kopen
adorer
aanbidden, dol zijn op
aider
helpen
aimer (! pas de préposition !)
houden van
ajouter
toevoegen
améliorer
verbeteren
appeler ( ! « ll » devant e muet)
roepen, noemen, opbellen
apporter
brengen, meebrengen
appuyer
drukken
arriver (arriver à)
aankomen, gebeuren (slagen in)
attacher
vastmaken
attaquer
aanvallen
attraper
oplopen, (kou) opdoen, vatten
avouer
toegeven
bavarder
babbelen
bouger
bewegen
bronzer
zonnen
brosser
borstelen
brûler
branden
cacher
verbergen
calculer
rekenen
casser
breken
causer
veroorzaken
changer
veranderen, wijzigen
chanter
zingen
charger
laden
chercher
zoeken, halen
combiner (avec)
combineren (met)
commander
bestellen
commencer
beginnen
comparer
vergelijken
compléter
aanvullen
compter sur
rekenen op
conjuguer
vervoegen
conseiller (de)
aanraden
constater
vaststellen
continuer
verdergaan
contrôler
controleren
corriger
verbeteren
couper
snijden, knippen, versnijden
coûter (cher)
(duur) kosten
crier (fort)
(luid) roepen
critiquer
bekritiseren
croiser
kruisen
cuisiner
koken