(6MT) U1 - La compra
Studied by 4 people
Learn
Practice Test
Spaced Repetition
Match
Flashcards1/121
There's no tags or description
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
122 Terms
la compra
de (aan)koop
hacer la compra / las compras
boodschappen doen
ir de compras
gaan winkelen
la tienda
de winkel
el almacén
het warenhuis
el mercado
de markt
el supermercado
de supermarkt
el cliente / la clienta
de klant
el escaparate
de etalage
el bolso
de handtas
la bolsa
de plastic zak
¿A quién le toca ?
Wie is er aan de beurt ?
¿Qué desea?
Wat had u gewild?
¿(Desea) algo más?
(Wenst u) nog iets?
rebajado
afgeprijsd
las rebajas
de koopjes
pagar con tarjeta de crédito
met bankkaart betalen
pagar en efectivo
contant betalen
la prenda
het kledingstuk
probarse (ue)
passen
¿Me puedo probar esta blusa?
Mag ik dit bloesje passen?
Me voy a probar este jersey.
Ik ga deze trui passen.
ponerse
aantrekken
quitarse
uittrekken
estar de moda
in de mode zijn
la talla
de maat
¿Qué talla tiene /usa / lleva?
Welke maat hebt u?
llevar
dragen
Llevas unos pantalones muy bonitos.
Je hebt een hele mooie broek aan.
el probador
het pashokje
¿Dónde están los probadores?
Waar zijn de pashokjes?
el vestido
het kledingstuk
el vestido
de jurk
vestir
(aan)kleden, dragen
vestirse
zich aankleden
Viste siempre de negro.
Hij is altijd in het zwart gekleed.
desvestir
uitkleden
¿Qué le parece?
Wat vindt u ervan ?
¿Qué tal me va / sienta?
Hoe staat het me ?
Te va / sienta bien.
Het staat je goed.
el pijama (piyama)
de pyjama
el traje
het pak, kostuum
el traje de noche
de avondjurk
el traje de baño / el bikini
het badpak / de bikini
el bañador
de zwembroek
el pantalón, los pantalones
de broek
los (pantalones) vaqueros / tejanos
de jeans
la chaqueta
het jasje (met mouwen)
el chaquetón
de overjas, de jekker
el abrigo
de overjas, de mantel
la cazadora
het leren jek
el chaleco
het vestje (zonder mouwen)
el impermeable
de regenjas
los calzoncillos
de (heren)onderbroek
las bragas
het (dames)slipje
la lencería
de lingerie, lingeriewinkel
el sostén, el sujetador
de beha
la media pantalón
de panty
la camisa
het hemd
la camiseta
het T-shirt
el niqui
de polo
la sudadera
het sweatshirt
el suéter
de sweater
la blusa
het bloesje
el jersey
de trui
la falda
de rok
el calcetín
de sok
la media
de panty
el zapato
de schoen
el tacón
de hak
la sandalia
de sandaal
la zapatilla (de deporte)
de sportschoen
las bambas
de baskets, gympies
la bota
de laars
el sombrero
de hoed
la gorra
de pet
el gorro
de muts
el guante
de handschoen
la manga
de mouw
de manga corta / larga
met korte / lange mouw
la corbata
de das
la pajarita
de vlinderdas
la lana
de wol
de lana
van wol, wollen
el algodón
het katoen
el cuero
het leer
la pana
het ribfluweel
la piel
het bont
la seda
de zijde
liso, -a
glad
de rayas
gestreept
de cuadros
geruit
largo, -a
lang
corto, a
kort
quedar / estar corto
kort zijn
ancho, -a
breed
estrecho, -a
smal
barato, -a
goedkoop
caro, -a
duur
fino, -a
fijn
Note 
Flashcards (25)