Thematische WS HS 5+6

avoir une faim de loup

honger als een paard hebben

affamé(e)

hongerig, uitgehongerd

à jeun

nuchter, zonder gegeten te hebben

un aliment

een voedingsmiddel

avaler

inslikken, doorslikken

grignoter

met lange tanden eten, opknabbelen

le goûter

het vieruurtje

amer, amère

bitter

cru(e)

rauw

épais/se

dik

léger/ère

licht

allégé(e)

vetarm, licht

une caféthière, une théière

een koffiepot, een theepot

un casse-croûte

een hapje, een lichte maaltijd

le potage

de soep

la sole

de zeetong

le hareng

de haring

l’agneau

het lam(svlees)

la dinde

de kalkoen

le gibier

het wild

les haricots

bonen

les épinards

de spinazie

une endive

andijvie, witlof

assaisonner

kruiden, op smaak brengen

un grain de raisin

een druif

le parfum

de smaak (welke smaak? vanille of chocolade?)

vider

leegdrinken

un tire-bouchon

een kurkentrekker

un ouvre-bouteille

een flesopener

trinquer à

klinken op

à feu doux

op een laag pitje

congeler

invriezen

rôtir

braden

brûlant(e)

kokend heet

une marmite

een kookpan

une poêle

een pan

éplucher

schillen

hacher

hakken

la levure

de gist

une corbeille

een mand

le couvert

het bestek

à l’endroit

met de goede kant naar buiten

à l’envers

binnenstebuiten, achterstevoren

se couvrir

zich warm aankleden

la doublure

de voering

une fermeture éclair

een rits

coudre

naaien

une aiguille

een naald

une épingle

een speld

déchirer

(ver)scheuren

repriser

stoppen, verstellen

une casquette

een pet

un bonnet

een muts

la layette

de babykleertjes

la pointure

de schoenmaat

la lessive

wasmiddel

une tache

een vlek

étroit(e)

strak, nauw

raccourcir

korter maken, inkorten

rallonger

verlengen

la laine

de wol

la soie

de zijde

la dentelle

het kant

rayé(e)

gestreept

broder

borduren

tricoter

breien

une bague

een ring

un collier

een halsketting

du toc

namaak, kitsch

un gant

een handschoen

un foulard

een hoofddoek

une cravate

een stropdas

une librairie

een boekenwinkel

augmenter

stijgen, vergroten

baisser

dalen

dépenser

uitgeven

payer comptant

contant betalen

transformer

verbouwen

un immeuble

een gebouw, een huis, onroerend goed

un/une HLM

een sociale huurwoning

les charges

de lasten, bijkomende kosten

un robinet

een kraan

une serrure

een slot

une toit

een dak

le plancher

de vloer

la moquette

de vaste vloerbedekking

faire les vitres

de ramen lappen

un volet

een luik

un store

een rolgordijn

une baignoire

een badkuip

un poêle

een kachel

un tiroir

een lade

le ménage

het huishouden

donner un coup de main à qn

een handje helpen

salir

vuil maken

épousseter

afstoffen

aérer

luchten, ventileren

repasser

strijken

un court-circuit

een kortsluiting

une couette

een donsbed, een dekbed