Frans: 18.3 Klimaat, weer

klimaat-

climatique

het klimaat

le climat

het Middellandse Zeeklimaat

le climat méditerranéen

het zeeklimaat

le climat océanique

het land-/tropisch klimaat

le climat continental/tropical

het poolklimaat

le climat polaire

een streng/(on)gezond klimaat

un climat rude/(mal)sain

een zone

une zone

een gematigde zone

une zone tempérée

een seizoen, een jaargetijde

une saison

het regenseizoen

la saison des pluies

het weer

le temps

de weersverwachting, het weerbericht, de meteorologie

la météorologie, la météo

een meteoroloog, een weerkundige

un/une météorologiste

het weerbericht

le bulletin météo(rologique)

de weersverwachting(en)

les prévisions météo(rologiques)

een verandering, een omslag

un changement

wisselvallig

variable

de luchtdruk

la pression atmosphérique

de druk stijgt/daalt

la pression est en hausse/en baisse

de hoge/lage druk(gebieden)

les hautes/basses pressions

een barometer

un baromètre

een hogedrukgebied

un anticyclone

een lagedrukgebied, een depressie

une dépression

de temperatuur

la température

een graad

un degré

plus

plus

min

moins

het is plus/min 15°C

il fait plus/moins 15

in de schaduw

à l’ombre

in de schaduw is het 35°C

il fait 35 degrés à l’ombre

een thermometer

un thermomètre

dalen, zakken

baisser

stijgen

monter

gemiddeld

moyen, moyenne

het jaargemiddelde

la moyenne annuelle

het is mooi weer

il fait beau

het is lekker (weer)

il fait bon

het is warm

il fait chaud

de hitte

la chaleur

een hittegolf

une vague de chaleur

koud

froid, froide

de koud

le froid

het is koud

il fait froid

zacht

tiède, doux/douce

fris

frais, fraîche

de koelte

la fraîcheur

de hemel

le ciel

de zon

le soleil

het is zonnig weer

il fait soleil

de zon schijtn

le soleil brille

de zon brandt

le soleil tape

de zon gaat op/onder

le soleil se lève/se couche

de zonsopgang

le lever de soleil

de zonsondergang

le couchement du soleil

een zonnestraal

un rayon de soleil

droog

sec, sèche

aangenaam

agréable

de hitte

la canicule

opklaren

s’éclaircir

een opklaring

une éclaircie

beter worden

s’améliorer

een (weers)verbetering

une amélioration

regenen

pleuvoir

het regent

il pleut

de regen

la pluie

het regent onafgebroken

la pluie tombe sans arrêt

een druppel

une goutte

bewolkt

nuageux, nuageuse

een wolk

un nuage

het is slecht weer

il fait mauvais

het is drukkend

il fait lourd

onweersachtig

orageux, orageuse

een onweer

un orage

de donder

le tonnerre

een bliksem(flits)

un éclair

de bliksem

la foudre

de bliksem is in zijn huis ingeslagen

la foudre est tombée sur sa maison

vochtig

humide

de vochtigheid

l’humidité

de mist

le brouillard

een zeer dichte mist

un brouillard à couper au couteau

betrekken

se couvrir

betrokken, bewolkt

couvert, couverte

mistroostig, somber

maussade

regenachtig

pluvieux, pluvieuse

(het is) hondenweer

(il fait) un temps de chien

een storing

une perturbation

een stortbui, een plensbui

une averse

stortregenen, gieten

pleuvoir à verse

neerslag

des précipitations

doorweekt/doornat zijn

être trempé, trempée

ik ben nat tot op mijn hemd

je suis trempée jusqu’aux os

de nevel, de (lichte) mist

la brume

een regenboog

un arc-en-ciel

de wind

le vent

een ijzige wind

un vent glacial

het waait hard

le vent souffle fort

het waait

il fait du vent

de wind is gedraaid

la direction du vent a changé