Unit 1

a hat

een hoed

a ring

een ring

socks

kousen

coat

een mantel

a T-shirt

een t-shirt

a tie

een das

a jumper

een trui

a pullover

een trui

a sweater

een sweater

a pair of shoes

schoenen

a belt

een riem

a pair of earrings

oorringen

a jacket

een jas

a shirt

een hemd

tights

een panty

a skirt

een rok

a hoodie

een sweater met kap

a scarf

een sjaal

a blouse

een bloes

a pair of jeans

een jeansbroek

a pair of boots

laarzen

a suit

een pak

trainers

sportschoenen

sneakers

sportschoenen

a pair of shorts

een short

a handbag

een handtas

a pair of trousers

een broek

a necklace

een ketting

a dress

een jurk

light green

lichtgroen

dark green

donkergroen

white

wit

black

zwart

pink

roos

blue

blouw

brown

bruin

yellow

geel

red

rood

grey

grijs

purple

paars

orange

oranje

beige

beige

actions going on right now

present continuous

present continuous

to be + ing-form

a routine

present simple

general truth

pres

present simple

adverbs of frequency + INF

an escatator

een roltrap

an information desk

een informatiebalie

a lift

een lift

an elevator

een lift

an ATM

een bankautomaat

a taxi

een taxi

stairs

trappen

toilets

toiletten

a post box

een postbus

First Aid

eerste hulp

a beauty salon

een schoonheidssalon

a chemist’s

een apotheker

a supermarket

een supermarkt

a department store

een warenhuis

a bookshop

een boekenwinkel

a toy shop

een speelgoedwinkel

a stationary shop

een winkel met kantoorbenodigdheden

a trift shop

een kringloopwinkel

a second-hand shop

een kringloopwinkel

a shoe shop

een schoenwinkel

a pet shop

een dierenwinkel

a DIY shop

een doe het zelf winkel

a grocery shop

een kruidenierswinkel

a florisr’s

een bloemist

a newsagent

een krantenwinkel

a deli

een delicatessenwinkel

an opticien’s

een opticien

upstairs

boven

downstairs

beneden

the ground floor

de benedenverdieping

the first floor

de eerste verdieping

the top floor

de bovenste verdieping

oppesite

tegenover

next to

naast

between

tussen

in frontof

voor

on your left

aan je linkerkant

on your right

aan je recherkant

£

pound

pence

cent

Can I help you?

Kan ik u helpen?

Are you looking for something?

Zoekt u iets?

I’m just looking.

Ik ben aan het rondkijken.

Where are the changing rooms?

Waar zijn de paskamers?

The changing rooms are over there.

De paskamers zijn daar.

Can I try … on?

Kan ik … passen?

What size are you?

Welke maat hebt u?

Would you like another colour?

Wilt u deze graag in een andere kleur?

I am a medium.

Ik heb een medium.

I am a large.

Ik heb een large.

Do you sell this in a smaller size?

Verkoopt u dit in een kleinere maat?

Do you sell these in a bigger size?

Verkoopt u deze in een grotere maat?

I’m sorry, that’s the last one.

Het spijt me, dat is dee laatste.