Basiswoorden woordenlijst v5 deel 1 blz 27 t/m 30

Annahme

stelling

Aussage

uitspraak

bedeuten > Bedeutung

betekenen > betekenis

behaupten > Behauptung

beweren > bewering

sich beziehen (=sich verhalten)
Beziehung, Verhältnis

zich verhouden,
verhouding

entsprechen

overeenkomen met

ersetzen

vervangen

schliessen aus

concluderen uit

Verfasser(in)

auteur (m/v)

erwähnen

noemen

hervorgehen aus

voortkomen uit

Absatz

alinea

dem 3. Absatz nach

volgens de 3e alinea

Satz

zin

Seite

pagina; kant

Zeile

regel

als

toen

bisher (=bislang)

tot nu toe

derzeit

nu

häufig

vaak

heute

vandaag

immer

altijd

innerhalb von...

in een tijdsbestek van...

inzwischen

intussen

jetzt

nu

manchmal

soms

nachdem

nadat

nie(mals)

nooit

nun

nu

oft

vaak

schließlich

tot slot

schon

al, reeds

selten

zelden

sobald

zodra

sofort

meteen

während

terwijl; tijdens

wann

wanneer

wenn

als

bald

spoedig

bereits

al, reeds

damals

destijds

dauerhaft

duurzaam

künftig

in de toekomst

letztlich

recent

mittlerweile

ondertussen

rasch

snel

ständig

steeds; de hele tijd

zunächst

allereerst

befürchten > Furcht

vrezen > angst

fehlen

ontbreken, missen

Fehler

fout

kaum

amper, nauwelijks

leider

helaas

Lüge

leugen

mangelhaft

gebrekkig

mangeln

ontbreken, missen

Opfer

slachtoffer

scheitern

mislukken

Verlust

verlies

verschwinden

verdwijnen

warnen vor

waarschuwen voor; afraden

ablehnen

afkeuren

(be)drohen > Drohung

(be)dreigen > dreiging

Empörung > empört

verontwaardiging > verontwaardigd

enttäuscht

teleurgesteld

heuchlerisch

huichelachtig; hypocriet

sich irren > Irrtum

zich vergissen > vergissing

(er)löschen

verwijderen

verletzen > Verletzung

kwetsen; overtreden > blessure; overtreding

Erfolg > erfolgreich

succes > succesvol

erlaubt

toegestaan

sich freuen > froh

blij zijn > vrolijk, blij

gelingen

lukken

Lösung

oplossing

richtig

juist

wichtig

belangrijk

hoffen > Hoffnung

hopen > hoop

schaffen

voor elkaar krijgen, lukken

-wert/Wert

-waarde/waarde

Begeisterung > begeistert

enthousiasme > enthousiast

ernst (nehmen)

serieus (nemen)

erstaunen > erstaunt/erstaunlich

verbazen > verbaasd/verbazingwekkend

Überraschung > überrascht

verrassen > verrast

Gleichgültig(keit)

onverschillig(heid)

Empörung (empört)

verontwaardigheid (verontwaardigd)

verwunderlich > verwundert

wonderrbaarlijk > verwonderd

Ausbildung

opleiding

Ausnahme

uitzondering

Bildung

vorming, ontwikkeling

Eltern

ouders

Ergebnis

resultaat

Erziehung

opvoeding

Fähigkeit

vaardigheid

Fehlerquote

foutmarge

fordern

eisen

erforderlich

nodig, vereist

Herausforderung

uitdaging

überfordert

overbelast

fordern

eisen

erforderlich

nodig, vereist