dagen en tijd

der Montag (die Montage)

maandag

der Dienstag (die Dienstage)

dinsdag

der Mittwoch (die Mittwoche)

woensdag

der Donnerstag (die Donnerstage)

donderdag

der Freitag (die Freitage)

vrijdag

der Samstag (die Samstage)

zaterdag

der Sonnabend (die Sonnabende)

zaterdag (alternatief)

der Sonntag (die Sonntage)

zondag

das Wochenende (die Wochenenden)

het weekend

sonntags

's zondags (elke zondag)

der Morgen (die Morgen)

de morgen

der Vormittag (die Vormittage)

de voormiddag

der Mittag (die Mittage)

de middag

der Nachmittag (die Nachmittage)

de namiddag

der Abend (die Abende)

de avond

das Jahr (die Jahre)

het jaar

die Zeit (die Zeiten)

de tijd

die Stunde (die Stunden)

het uur (de tijdsduur)

heute

vandaag

gestern

gisteren

morgen

morgen

übermorgen

overmorgen

früher

vroeger

später

later